Het zijn haar zachte, ronde vormen. Onder de lagen van haar zwarte gewaad, haar haren bedekt door de Burka, duwen haar heupen zachtjes tegen de stof. Haar kleine gestalte beweegt zich traag en sierlijk, soms schuift een kleine voet onder de beschermende kleden vandaan. De ogen zijn bedekt met een sluier, om het stof uit haar ogen te houden. Maar zelfs door de sluier zijn haar grote, donkere ogen te lezen; ze weet meer dan goed voor haar is. Zo loopt ze naast haar moeder. Achter haar vader, door de marktstraat van het dorp. Zorgvuldig houdt ze haar blik afgewend van de steegjes. De zorg waarmee ze alle blikken vermijdt doet mij, haar vader, eer aan. Zij daagt niet uit, mijn laatste dochter zal haar nieuwe echtgenoot behagen. De onderhandelingen zijn gedaan, hij is tevreden met het verloop en weet dat zijn dochter dat ook is, zij heeft immers mogen kiezen. Weer schiet haar kleine voet onder het kleed vandaan. De opwinding heeft haar bewegingen in zijn greep. Ze hoopt over een jaar al een kind op haar arm te dragen. Dat hoopt ze al sinds ze die pop van haar oom had gekregen toen ze nog geen zes jaar oud was. De wolkjes zand, het zand dat onverbiddelijk de straten bedekt, waaien op waar haar kleed neerstrijkt en voort wordt getrokken.

 

Nu de bruiloft is afgelopen, loopt een trotse vader, met een trotse moeder, voldaan terug naar huis. Als zij in het zachte, laatste licht, eindelijk de schoenen uittrekken en het schurende zand van de voeten afwassen, strijken ze neer op de bank. Zij doet haar hoofddoek af en de man strijkt zacht over het langzaam grijs wordende haar van zijn vrouw, dat nog altijd vol en zacht is en ruikt naar rijke oliën. Ze zijn, na 27 jaar, weer alleen en te moe om intiem te zijn. Al snel verplaatsen ze zich naar bed, waar hij zoals gewoonlijk, voor het slapengaan zijn vrouw kust en een slaappil neemt.

Als hij ’s nachts zijn ogen opent, is het te stil. “Zain?” fluistert hij de stilte in. Geen geluid, maar langzaam hoort hij zijn adem versnellen, zijn hartslag gonst in zijn oren. “Zain?” de klank in zijn stem is bijna wanhopig. Het huis is leeg. Eigenlijk weet hij het en alle dapperheid verdwijnt met de zekerheid. Trillend slaat hij het laken terug, gaat rechtop zitten en doet het licht aan. “Zain?” het woord is bijna een mantra, het is het laatste sprankje hoop dat hij bezit, “Zain?”. Dan is er geluid. De tuin. Tergend langzaam verplaatst hij zich, terwijl de angst zijn lijf in bezit neemt. Daar zit ze, haar grote ogen gericht op de deuropening. De tranen lopen over haar wangen, waar de kohl die ze rond haar ogen smeert de sporen laten zien van de tranen die al zijn geweest. Een hand rust op haar schouder, een jonge hand. Een herkenbare hand. De andere hand draagt een licht gekromd mes met een scherpe punt. Van het soort waarvan hij had gehoopt er nooit meer een te zien. Het mes strijkt langs de prachtige haren van zijn vrouw. “Zain” verzucht de man “Zain.”. Hij is te verdrietig om te huilen als hij ziet hoe zijn schoonzoon, gehuld in een herkenbare vlag en een kwaadaardige grijns, het mes, bijna liefkozend, langs de hals van zijn vrouw haalt. “Oh mensen, de religie van Allah kan niet worden gevestigd, zonder de Sharia.” sist hij richting de deur. Als het bloed met horten en stoten uit de lege huls loopt die zijn vrouw was, zakt ook hij door zijn knieën. “En mijn dochter?”. De laatste gedachte die door zijn hoofd schiet is de spijt. Het onzekere van de zee had verkozen moeten worden boven de zekerheid van het eeuwige zand, als hij uiteindelijk de camera bemerkt waar de blik van zijn schoonzoon zo op was gevestigd.

 

Verhaal uit de bundel 'In verdediging van verloren onschuld'. Prijs op aanvraag via het contactformulier.